Zaodbulten

 

Doeknekt onder eikenbomen

Staon ze stil stoef naost mekaor

Kolle regen vaalt in stromen

Lekt omdeel oet ’t grauwe haor

Stil staon zij daor en gelaoten

’t Waoter brobbelt in de sloot

Is gien naais meer te bepraoten

Waorom nou nog nao te kaorten

Zo in ’t anzicht van de dood?

En ze laoten wind en regen

Vegen over ’t natte laand.

Aal wat wonnen wör in ’t leven

Zit ja an de binnenkaant?

 

 

In het gedicht Zaodbulten, het Drentse woord voor korenmijten,  toont de dichter Peter van der Velde zijn talent en vakmanschap. Iedere keer dat ik het tegenkom of opzoek ben ik weer verrast door de ontroering die het oproept. Het vers maakt me weemoedig maar sterk.

In dertien tamelijk korte regels verplaatst de dichter me naar een guur, nat en herfstig landschap in Drenthe. Een karakteristiek beeld, dat ik in mijn jeugd nog met eigen ogen heb gezien. Zulke groepjes korenmijten, ergens aan de rand van akkers. In afwachting van de dorsmachine. Mijn herkenning legt mijn hart open voor het gedicht.

De kundigheid van de dichter laat me vervolgens genieten. ‘Zaodbulten’ is prachtig van taal. Geen woord teveel. Een volgehouden rijm zonder rijmdwang en daarnaast mooie alliteraties, die de schoonheidsbeleving versterken. Oude woorden ook, die je zelden meer hoort. ‘Doeknekt / stoef naost mekaor’‘

Maar het gedicht is veel méér dan een mooi verwoorde waarneming of nostalgische herinnering op rijm. De dichter schetst sfeer en beeld, alsof hij schilder is. Je ziét het niet alleen voor je; je vóélt het! De verlatenheid veegt door je heen. De wind, de regenkou. de troosteloosheid ‘Kolle regen vaalt in stromen / Lekt umdeel oet ‘t grauwe haor.’

En door die laatste woorden weet je ineens, dat het niet alleen over ‘zaodbulten’ gaat. De korenmijten zijn een metafoor. Beeldspraak. Het groepje korenmijten is ineens óók een groepje oude mensen geworden. Stil, gelaten. Alles ligt achter hen. Groei, bloei, voorjaar, zomer. En ze leggen zich er bij neer. ‘Waorom nou nog nao te kaorten, zo in ’t anzicht van de dood?’

Door deze beeldspraak is ‘Zaodbulten’ voor mij een gedicht over de treurigmakende vergankelijkheid van het leven. Maar aan het eind vooral ook over de acceptatie daarvan. Met als vondst, die fantastische twee laatste regels, die iedere dichter, ongetwijfeld jaloers maakt, zodra hij ze leest.

Want met twaalf woorden in twee zinnen vat de dichter de essentie van het leven samen.

De korenmijt, zo opgebouwd dat de aren vol kostbare graankorrels veilig zijn aan de binnenkant en de verdroogde halmen, die tot stro verweren, de buitenkant vormen, wordt een symbool. Relativerend deelt Peter van der Velde zijn wijsheid met ons. Hij schetst de wezenlijke rijkdom van een zinvol bestaan. ‘Aal wat wonnen wör in ’t leven/ zit ja an de binnenkaant?’

Vanwege dit alles, taal, vorm en inhoud, is dit gedicht voor mij niet alleen het beste gedicht van Peter van der Velde, maar ook een van de mooiste gedichten uit de Drentse literatuur.

 

Marga Kool